kubeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ku·beert

Werkwoord

vervoeging van
kuberen

kubeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kuberen
    • Jij kubeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kuberen
    • Hij kubeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van kuberen
    • Kubeert! 

Gangbaarheid