knoedelsoepen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knoe·del·soe·pen
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de knoedelsoepenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord knoedelsoep
      Als ik nog denk aan die hazenpepers, die zuurkool met worst, en die knoedelsoepen, die gij mij voorzettet, dan worden mijne tanden vochtig en mijn maag begint te jeuken.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 februari 2020 Weblink bron
    Ernestine van Beijeren
    “Levensstormen” (1846), A.C. Kruseman, p. 59