kennismaakt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ken·nis·maakt

Werkwoord

vervoeging van
kennismaken

kennismaakt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kennismaken
    • ... dat jij kennismaakt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kennismaken
    • ... dat hij kennismaakt.