kadreer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·dreer

Werkwoord

vervoeging van
kadreren

kadreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kadreren
    • Ik kadreer. 
  2. gebiedende wijs van kadreren
    • Kadreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kadreren
    • Kadreer je? 

Gangbaarheid