juxtaponeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jux·ta·po·neer

Werkwoord

vervoeging van
juxtaponeren

juxtaponeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van juxtaponeren
    • Ik juxtaponeer. 
  2. gebiedende wijs van juxtaponeren
    • Juxtaponeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van juxtaponeren
    • Juxtaponeer je?