justificeer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: justificeer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- jus·ti·fi·ceer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
justificeren |
justificeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van justificeren
- Ik justificeer.
- gebiedende wijs van justificeren
- Justificeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van justificeren
- Justificeer je?
Gangbaarheid
- Het woord justificeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.