justeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jus·teert

Werkwoord

vervoeging van
justeren

justeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van justeren
    • Jij justeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van justeren
    • Hij justeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van justeren
    • Justeert!