jubileert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ju·bi·leert

Werkwoord

vervoeging van
jubileren

jubileert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jubileren
    • Jij jubileert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jubileren
    • Hij jubileert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van jubileren
    • Jubileert!