joelde uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • joel·de uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitjoelen

joelde uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitjoelen
    • Ik joelde uit. 
    • Jij joelde uit. 
    • Hij, zij, het joelde uit. 


Gangbaarheid