inzwolg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·zwolg

Werkwoord

vervoeging van
inzwelgen

inzwolg

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van inzwelgen
    • ... dat ik inzwolg. 
    • ... dat jij inzwolg. 
    • ... dat hij, zij, het inzwolg. 

Gangbaarheid