inzaagt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·zaagt

Werkwoord

vervoeging van
inzagen

inzaagt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inzagen
    • ... dat jij inzaagt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inzagen
    • ... dat hij inzaagt.