invorderde
Uiterlijk
- Geluid: invorderde (hulp, bestand)
- in·vor·der·de
vervoeging van |
---|
invorderen |
invorderde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van invorderen
- ... dat ik invorderde.
- ... dat jij invorderde.
- ... dat hij, zij, het invorderde.
- ... dat ik invorderde.
- Het woord invorderde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.