invorderde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·vor·der·de

Werkwoord

vervoeging van
invorderen

invorderde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van invorderen
    • ... dat ik invorderde. 
    • ... dat jij invorderde. 
    • ... dat hij, zij, het invorderde.