intubeer
Uiterlijk
- in·tu·beer
vervoeging van |
---|
intuberen |
intubeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van intuberen
- Ik intubeer.
- gebiedende wijs van intuberen
- Intubeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van intuberen
- Intubeer je?
- Het woord intubeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.