intubeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·tu·beer

Werkwoord

vervoeging van
intuberen

intubeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van intuberen
    • Ik intubeer. 
  2. gebiedende wijs van intuberen
    • Intubeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van intuberen
    • Intubeer je? 

Gangbaarheid