intimideert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ti·mi·deert

Werkwoord

vervoeging van
intimideren

intimideert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van intimideren
    • Jij intimideert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van intimideren
    • Hij intimideert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van intimideren
    • Intimideert!