institueert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·sti·tu·eert

Werkwoord

vervoeging van
institueren

institueert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van institueren
    • Jij institueert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van institueren
    • Hij institueert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van institueren
    • Institueert!