instigeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·sti·geert

Werkwoord

vervoeging van
instigeren

instigeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van instigeren
    • Jij instigeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van instigeren
    • Hij instigeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van instigeren
    • Instigeert!