instar
Uiterlijk
- ins·tar
instar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
instar |
instaba |
instado |
volledig |
- onovergankelijk urgent zijn
- overgankelijk (~ a/para) aandringen op, dringend verzoeken
- [2] insistir
instar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
instar |
instaba |
instado |
volledig |