inspecteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·spec·teer

Werkwoord

vervoeging van
inspecteren

inspecteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inspecteren
    • Ik inspecteer. 
  2. gebiedende wijs van inspecteren
    • Inspecteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inspecteren
    • Inspecteer je?