inschat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·schat

Werkwoord

vervoeging van
inschatten

inschat

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inschatten
    • ... dat ik inschat. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inschatten
    • ... dat jij inschat. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inschatten
    • ... dat hij inschat.