inruimde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ruim·de

Werkwoord

vervoeging van
inruimen

inruimde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van inruimen
    • ... dat ik inruimde. 
    • ... dat jij inruimde. 
    • ... dat hij, zij, het inruimde.