inregen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·re·gen

Werkwoord

vervoeging van
inrijgen

inregen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van inrijgen
    • ...dat wij inregen. 
    • ...dat jullie inregen. 
    • ...dat zij inregen.