inregen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·re·gen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
inrijgen |
inregen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van inrijgen
- ...dat wij inregen.
- ...dat jullie inregen.
- ...dat zij inregen.
- ...dat wij inregen.
vervoeging van |
---|
inrijgen |
inregen