inperkten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·perk·ten

Werkwoord

vervoeging van
inperken

inperkten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van inperken
    • ...dat wij inperkten. 
    • ...dat jullie inperkten. 
    • ...dat zij inperkten.