inperkt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·perkt

Werkwoord

vervoeging van
inperken

inperkt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inperken
    • ... dat jij inperkt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inperken
    • ... dat hij inperkt.