inklaart

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·klaart

Werkwoord

vervoeging van
inklaren

inklaart

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inklaren
    • ... dat jij inklaart. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inklaren
    • ... dat hij inklaart.