inblaast

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·blaast

Werkwoord

vervoeging van
inblazen

inblaast

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inblazen
    • ... dat jij inblaast. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inblazen
    • ... dat hij inblaast. 

Gangbaarheid