improviseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·pro·vi·seert

Werkwoord

vervoeging van
improviseren

improviseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van improviseren
    • Jij improviseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van improviseren
    • Hij improviseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van improviseren
    • Improviseert!