importeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·por·teer

Werkwoord

vervoeging van
importeren

importeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van importeren
    • Ik importeer. 
  2. gebiedende wijs van importeren
    • Importeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van importeren
    • Importeer je?