immuniseert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: immuniseert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- im·mu·ni·seert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
immuniseren |
immuniseert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van immuniseren
- Jij immuniseert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van immuniseren
- Hij immuniseert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van immuniseren
- Immuniseert!
Gangbaarheid
- Het woord immuniseert staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.