immatriculeert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- im·ma·tri·cu·leert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
immatriculeren |
immatriculeert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van immatriculeren
- Jij immatriculeert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van immatriculeren
- Hij immatriculeert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van immatriculeren
- Immatriculeert!
Gangbaarheid
- Het woord immatriculeert staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.