hypothekeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hy·po·the·keer·de

Werkwoord

vervoeging van
hypothekeren

hypothekeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van hypothekeren
    • Ik hypothekeerde. 
    • Jij hypothekeerde. 
    • Hij, zij, het hypothekeerde.