hoff

Uit WikiWoordenboek

Pennsylvania-Duits

Uitspraak

Werkwoord

hoff

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hoffe
    «Ich hoff ass alle vun eich eppes schee fer eiere Mudder am Mudderdaag duht!»
    Ik hoop dat je alle iets leuks doen voor je moeder op Moederdag!