hief
Uiterlijk
- hief
vervoeging van |
---|
heffen |
hief
- enkelvoud verleden tijd van heffen
- Ik hief.
- Jij hief.
- Hij, zij, het hief.
- Ik hief.
- ▸ Hij hief zijn wijs- en middelvingers in het vredesteken en vertrok zuidwaarts, de donkere ochtend in.[1]
- Het woord hief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hief" herkend door:
55 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be