herroept

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • her·roept

Werkwoord

vervoeging van
herroepen

herroept

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herroepen
    • Jij herroept. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herroepen
    • Hij herroept. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van herroepen
    • Herroept!