grootbrengt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groot·brengt

Werkwoord

vervoeging van
grootbrengen

grootbrengt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grootbrengen
    • ... dat jij grootbrengt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grootbrengen
    • ... dat hij grootbrengt.