glaceer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gla·ceer

Werkwoord

vervoeging van
glaceren

glaceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glaceren
    • Ik glaceer. 
  2. gebiedende wijs van glaceren
    • Glaceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glaceren
    • Glaceer je?