generaliseerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·ne·ra·li·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
generaliseren

generaliseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van generaliseren
    • Ik generaliseerde. 
    • Jij generaliseerde. 
    • Hij, zij, het generaliseerde.