gasteerde
Uiterlijk
- gas·teer·de
vervoeging van |
---|
gasteren |
gasteerde
- enkelvoud verleden tijd van gasteren
- Ik gasteerde.
- Jij gasteerde.
- Hij, zij, het gasteerde.
- Ik gasteerde.
- Het woord gasteerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.