galoppeer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ga·lop·peer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
galopperen |
galoppeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van galopperen
- Ik galoppeer.
- gebiedende wijs van galopperen
- Galoppeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van galopperen
- Galoppeer je?