fraseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fra·seer

Werkwoord

vervoeging van
fraseren

fraseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fraseren
    • Ik fraseer. 
  2. gebiedende wijs van fraseren
    • Fraseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fraseren
    • Fraseer je?