frankeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fran·keer

Werkwoord

vervoeging van
frankeren

frankeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frankeren
    • Ik frankeer. 
  2. gebiedende wijs van frankeren
    • Frankeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frankeren
    • Frankeer je?