fonkelde
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fon·kel·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
fonkelen |
fonkelde
- enkelvoud verleden tijd van fonkelen
- Ik fonkelde.
- Jij fonkelde.
- Hij, zij, het fonkelde.
- Ik fonkelde.