fonkelen
Uiterlijk
- fon·ke·len
- Ontleend aan Duits funkeln, gedeeltelijk aangepast aan (of beïnvloed door) Nederlands vonk,[1] in de betekenis van ‘levendig glanzen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1812 [2]
| stamtijd | ||
|---|---|---|
| onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
| fonkelen |
fonkelde |
gefonkeld |
| zwak -d | volledig | |
fonkelen
- absoluut lichtflitsjes afgeven, door weerkaatsing of het oplichten van vonken
- De champagne fonkelde in de glazen.
- ▸ Zo ver je kon kijken waren de bergen bedekt met sneeuw, fonkelend in de ochtendzon.[3]
- Het woord fonkelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fonkelen" herkend door:
| 96 % | van de Nederlanders; |
| 99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ fonkelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "fonkelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers

- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Absoluut werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %