fluorideert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flu·o·ri·deert

Werkwoord

vervoeging van
fluorideren

fluorideert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fluorideren
    • Jij fluorideert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fluorideren
    • Hij fluorideert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van fluorideren
    • Fluorideert!