flibustiers

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fli·bus·tiers
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de flibustiersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord flibustier
     Het bericht dat de flibustiers te land de belangrijkste en veiligste haven hadden aangevallen, verwekte in Madrid ontsteltenis.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 14 oktober 2021 Weblink bron “Verzameld werk. Deel 5. : Avonturiers” (1977), Meulenhoff Nederland, Amsterdam, p. 156