fatsoeneer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fat·soe·neer

Werkwoord

vervoeging van
fatsoeneren

fatsoeneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fatsoeneren
    • Ik fatsoeneer. 
  2. gebiedende wijs van fatsoeneren
    • Fatsoeneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fatsoeneren
    • Fatsoeneer je?