experimenteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·pe·ri·men·teer

Werkwoord

vervoeging van
experimenteren

experimenteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van experimenteren
    • Ik experimenteer. 
  2. gebiedende wijs van experimenteren
    • Experimenteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van experimenteren
    • Experimenteer je?