evangeliseert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- evan·ge·li·seert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
evangeliseren |
evangeliseert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van evangeliseren
- Jij evangeliseert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van evangeliseren
- Hij evangeliseert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van evangeliseren
- Evangeliseert!