enumereert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • enu·me·reert

Werkwoord

vervoeging van
enumereren

enumereert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van enumereren
    • Jij enumereert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van enumereren
    • Hij enumereert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van enumereren
    • Enumereert!