emmert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • em·mert

Werkwoord

vervoeging van
emmeren

emmert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emmeren
    • Jij emmert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emmeren
    • Hij emmert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van emmeren
    • Emmert!