eenwerd
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- een·werd
Werkwoord
vervoeging van |
---|
eenworden |
eenwerd
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van eenworden
- ... dat ik eenwerd.
- ... dat jij eenwerd.
- ... dat hij, zij, het eenwerd.
- ... dat ik eenwerd.